Een aannemer heeft op een tweetal plaatsen woongebouwen voor asielzoekers gerealiseerd. Bij onderzoek door een advies- en ingenieursbureau blijkt echter dat de aansluiting van de galerijen op de kolommen en op de gevel niet voldoet.
Daarnaast is sprake van onvoldoende brandveiligheid bij de doorvoeringen en schachten, dakoverstekken/galerijconstructies en de draagconstructie. De opdrachtgever vordert onder meer betaling van de door hem opgelopen en nog op te lopen schade. Een deel ervan betreft een schadevergoeding aan een familie, bij wie afgewaaide dakdelen in de tuin zijn beland. Tegen de door het bureau geconstateerde onvoldoende brandveiligheid heeft de aannemer bezwaar aangetekend. De arbiters gaan hierin mee. De aannemer heeft onvoldoende tijd gehad zich tegen deze eis te verweren. Dit punt komt niet meer aan bod. Wat de andere vorderingen betreft, beweert de aannemer dat de opdrachtgever daarin niet ontvankelijk is.
Ontvankelijkheid
De aannemer heeft het werk in twee fasen uitgevoerd. Volgens de aannemer is de vervaltermijn voor het aanhangig maken van een rechtsvordering vanwege een verborgen gebrek voor fase I verstreken. Verwijzend naar paragraaf 1 lid 2 van de UAV 1989 betoogt de opdrachtgever dat het gaat om één werk. In het bestek is immers geen afzonderlijke termijn voor de oplevering van fase I voorgeschreven. Toch zijn de arbiters van oordeel dat het om twee deelopdrachten gaat die op verschillende data zijn opgeleverd. De opdrachtgever heeft immers twee afzonderlijke bestelformulieren met twee verschillende aanneemsommen verstuurd.
Ook in het door de directievoerder opgestelde verslag valt te lezen dat de kantoor- en woonge- bouwen van fase I zijn opgeleverd. Vanaf dat moment heeft de opdrachtgever dit onderdeel van het werk in gebruik genomen. De vervaltermijn voor het instellen van een vordering vanwege een verborgen gebrek voor fase I is intussen verstreken. Voor zover de vorde- ringen van de opdrachtgever fase I betreffen, is hij niet ontvankelijk. Ook voor wat fase II betreft, meent de aannemer dat de vervaltermijn is verstreken. In het proces-verbaal van eerste opneming staat immers dat het werk is goedgekeurd op enkele werkzaamheden na. Er staat echter ook dat de onderhoudstermijn op een bepaalde datum eindigt. Zowel de aannemer als de opdrachtgever hebben dus hun instemming verleend aan een onderhoudstermijn die toen afliep. Dit deel van de rechtsvordering heeft de opdrachtgever nog binnen de vervaltermijn ingesteld. Daarin is hij ontvankelijk.
Galerijconstructie
De opdrachtgever heeft de gebreken aan de galerijconstructie laten herstellen. Hiervoor wil hij een schadevergoeding. Volgens de aannemer betreft het geen gebrek. Daarnaast vindt hij dat het herstel goedkoper had gekund. Diverse rapporten spreken echter wel degelijk van een gebrek en wel bij de aansluiting van de galerijconstructie aan de kolommen en de gevel. Gelet op deze conclusies oordelen de arbiters het begrijpelijk dat de opdrachtgever niet op het voorstel van de aannemer is ingegaan om met een extra proefbelasting na te gaan of de galerijen gingen zakken.
Na uitvoerige correspondentie met het onderzoeksbureau, is het voorstel van de aannemer om extra Fischer tuimelpluggen aan te brengen geaccordeerd. Het verdient echter de voorkeur om extra stalen ophangstrippen/beugels aan te brengen. Uiteindelijk kiest de opdrachtgever deze herstelwijze. Met de aannemer zijn de arbiters van mening dat deze herstelwijze duurder is. Omdat beide oplossingen het beoogde resultaat bereiken, behoeft de aannemer alleen de goedkoopste oplossing te vergoeden. Dit op basis van kosten van herstel door derden. Omdat de opdrachtgever alleen de kosten van herstel voor fase II toekomt, wijzen de arbiters de eerder afgesproken verdeling toe.
Brandveiligheid
Uit het onderzoek blijkt dat de (leiding)doorvoeringen voor de cv-
installatie en het sanitair ten koste gaan van de eventuele brandwerendheid van plafonds, daken en vloeren. De onderzoeker concludeert dat de inbouwvoorzieningen voor elektra en (leiding)doorvoeringen onvoldoende of totaal niet brandwerend zijn. Intussen heeft de opdrachtgever de noodzakelijke herstelwerkzaamheden laten uitvoeren. Hij wil dat de aannemer de kosten vergoedt. Maar die beweert dat de onderzoeker uitgaat van de regelgeving voor nieuwbouw in 2007. Met de eisen waaraan de aannemer moest voldoen, is geen vergelijking gemaakt. Het niet aanbrengen van noodzakelijke extra voorzieningen om de vereiste brandwerendheid te waarborgen, noemen de arbiters een uitvoeringsfout die ze beschouwen als een verborgen gebrek.
De aannemer is voldoende in de gelegenheid gesteld herstelwerkzaamheden te verrichten. De vordering voor herstelkosten voor fase II wijzen ze toe.
Ook een vordering voor het brandveilig maken van dakoverstekken en galerijconstructies wijzen de arbiters toe. Door gebreken aan de dakconstructie is een deel van het dak bij een storm losgeraakt en in een tuin van een van de bewoners beland. De schade moet de aannemer grotendeels betalen. De door de opdrachtgever gevorderde expertisekosten wijzen de arbiters deels toe. Van de proceskosten betaalt de opdrachtgever 2/3 deel, de aannemer de rest. De opdrachtgever betaalt de aannemer ook een tegemoetkoming in rechtsbijstandkosten.
Geschilnummer: 30.530
Tekst: Paulien Ruitebeek
Illustratie: Pennestreek