Pagina 59 van: Bouwwereld #6 2017

2. Het ontwerp van de schil.
Een tussenwoning heeft minder uitwen-
dige scheidingsoppervlakte (gevel, vloer
en dak) dan een even grote hoekwoning.
Hoe lager de verhouding van het schei-
dingsoppervlakte ten opzichte van het
gebruiksoppervlakte, hoe lager het ener-
giegebruik.
3. Glaspercentage in de schil.
Uitgaande van de Bouwbesluiteisen is de
thermische isolatie van dichte delen circa
tienmaal hoger dan die van ramen, deu-
ren en kozijnen. Ook drievoudige begla-
zing in kozijnen heeft nog steeds een
veel lagere isolatiewaarde dan een vol-
gens het Bouwbesluit geïsoleerde dichte
wand. Veel glas in de gebouwschil leidt
daarmee tot een hoog energiegebruik.
Dit negatieve effect wordt op de gevels
met een oost-, zuid- en westoriëntatie
deels opgeheven door invallende zonne-
warmte in het stookseizoen.
4. Thermische kwaliteit van de gebouw-
schil.
Een lage luchtdoorlatendheid van de
gebouwschil verlaagt het energiegebruik.
Hoge Rc-waarde voor de dichte delen en
lage U-waarden voor ramen, deuren en
kozijnen verlagen het energiegebruik
eveneens.
5. Zonwering / zonwerende beglazing.
Zonwerende beglazing verhoogt veelal
het energiegebruik van de woning. Dit
doordat de woning minder door de zon
wordt opgewarmd, zie ook punt 3. Echter
is dit geen eenduidig gegeven en kan de
toepassing van zonwerende beglazing
in bijvoorbeeld kleine woningen wel
gunstig zijn.
Bedienbare buitenzonwering wordt voor-
alsnog weinig toegepast, maar reduceert
het energiegebruik duidelijk. Bouwkun-
dige overstekken zijn met name positief
als deze zo zijn vormgegeven dat deze
buiten het stookseizoen de zon weren en
in het stookseizoen zontoe treding niet
belemmeren.
6. Ventilatietoevoer.
Het gebruik van een ventilatiesysteem
met natuurlijke toevoer geeft een hoger
energiegebruik dan een mechanisch
toe- en afvoersysteem. Dit omdat de
koude toevoerlucht opgewarmd moet
worden. Wanneer toch een natuurlijke
ventilatietoevoer gewenst is, moet geko-
zen worden voor een vraaggestuurd
systeem met tijd- of CO2-sturing en zone-
ring. Het gebruik van natuurlijke toevoer
zal gecompenseerd moeten worden met
behulp van de eerder genoemde punten.
Beperkend of kansrijk?
Beperken deze nieuwe eisen de ontwerp-
vrijheid? Krijgen we allemaal woonwijken
met in dezelfde richting georiënteerde
woningen? Maken deze eisen de wonin-
gen duurder? Nee, dat hoeft niet.
Daar waar het mogelijk is na te denken
over de oriëntatie en vorm van de wo-
ning, is het slim dit ook te doen. Bekijk
goed waar en hoeveel glas je in een
woning toepast. En mocht – ondanks de
energetische nadelen – natuurlijke venti-
latie toch wenselijk zijn, compenseer dit
dan door bijvoorbeeld een gunstige
oriëntatie van de woning, minder glas in
de gevels en/of het toepassen van zon-
wering. Zorg vanaf de start voor een
integraal ontwerp van esthetica en tech-
nische wensen. En vergeet daarbij niet
het gebruikerscomfort.
De toekomstige BENG-eisen zijn niet
beperkend. Om het energiegebruik in de
gebouwde omgeving te reduceren moet
begonnen worden bij de basis: de ener-
giebehoefte reduceren. Wettelijke eisen
helpen daarbij. Dit hoeft het bouwen van
een woning of gebouw niet duurder te
maken, maar vraagt wel om een meer
integraal ontwerpproces vanaf de start
van het ontwikkelproces.
BENG-indicator 1: de energiebehoefte in kWh per m2 ge-
bruiksoppervlakte per jaar.
Dit betreft de energievraag van een woning ten gevolge van
verwarming en koeling en ventilatie. Er wordt uitgegaan van
een standaard gebruik van de woning. De energiebehoefte
is daarmee met name gerelateerd aan de gebouwschil.
Opgemerkt wordt dat voor utiliteitsgebouwen ook de ener-
giebehoefte voor verlichting meetelt.
BENG-indicator 2: het primair fossiel energiegebruik in kWh
per m2 gebruiksoppervlakte per jaar.
Dit is het energieverbruik van alle installaties voor verwar-
ming, koeling, ventilatie, verlichting en warm tapwater (en
bevochtiging indien aanwezig). Ook het rendement van de
energiedrager komt hierin tot uitdrukking. De door het ge-
bouw opgewekte energie wordt in mindering gebracht op de
energievraag. Deze indicator is te vergelijken met de EPC.
BENG-indicator 3: Het aandeel hernieuwbare energie in
procenten.
Dit betreft het aandeel hernieuwbare energie, afkomstig van
onder andere zonnecollectoren, PV-panelen, windmolens,
biomassa of het warmtenet gevoed door restwarmte.
Opgemerkt wordt dat de bepalingsmethode voor de BENG-
indicatoren volgens de BENG-handreiking tijdelijk wordt
afgeleid uit de huidige EPG-berekeningen conform de NEN
7120. Naar verwachting is in 2019 een nieuwe bepalings-
methode gereed. (Bron: www.lente-akkoord.nl)
Voorlopige BENG-eisen voor woningen en woongebouwen.
59
Bouwfysica //
Bouwwereld //
Visualisatie invoerproces EPC-berekening.
58-59_beng.indd 59 06-06-17 15:18